Niels Roelen is officier in het Nederlandse leger. Diverse keren werd hij uitgezonden op missies voor de VN en de NAVO. Over de missie in Uruzgan hield hij voor defensie zelfs een weblog bij. Afgelopen september verscheen zijn tweede boek Leven na Uruzgan. Het boek verteld het aangrijpende verhaal van een Nederlandse soldaat die na een heftige missie in Uruzgan opnieuw zijn weg moet vinden in de maatschappij. In dit boek wordt een thema beschreven dat net zo goed kan gelden voor soldaten die in Bosnië of Libanon hebben gediend. Niels beschreef zijn ervaringen en de ervaringen van anderen in een roman. ”Omdat je daarin veel meer kwijt kunt. Over gevoelens, maar ook over zaken waarvan je weet dat het leger een zero tolerantie beleid heeft, zoals drugsgebruik. Ik wilde beschrijven wat een uitzending met je doet. Door dit boek hoop ik meer begrip te kweken voor mensen met een oorlogservaring, waar er toch steeds meer van komen in Nederland. Dan denk ik niet alleen aan militairen, maar bijvoorbeeld ook aan vluchtelingen.”
Het eerste boek van de hand van Niels Roelen, Soldaat in Uruzgan beschrijft het dagelijkse leven van een soldaat op militaire missie in Afghanistan. Het eerste exemplaar hiervan werd in ontvangst genomen door de Nederlandse schrijver Arnon Grunberg. Reden genoeg om Niels Roelen enkele vragen voor te leggen. Lees ook in deze blogpost ‘Pluk de dag’ een indrukwekkend schrijven waarin Niels de periode 9-11-01, beginnend met de aanslag op de Twin Towers, tot 9-11-11 beschrijft.
Wat was de reden dat je het leger bent ingegaan?
“Na mijn middelbare school ging ik eerst werken. Ik wist niet wat ik wilde studeren en ging eens op zoek. Ik werd daardoor opgeroepen voor de dienstplicht en belandde in Seedorf in een speciaal verkenningsteam. Ik had er een geweldige tijd en besloot op de KMA te solliciteren.”
Was soldaat zijn wat je ervan verwacht had?
”Ja en nee. De humor en kameraadschap, het doorzetten, fysiek en mentaal zijn op zijn zachtst gezegd bijzonder. In Afghanistan maakte ik kennis met oorlog. Oorlog bleek al snel een spel van (staats)belangen politieke spelletjes en intriges. Het bracht me een nieuwe kijk op onze democratie en die verontrust mij nog steeds. Ik ging naar Afghanistan omdat ik vond dat iedereen recht heeft op vrijheid van meningsuiting, maar al gauw vochten we alleen nog voor elkaar, om samen thuis te komen. ”
Is het mogelijk je weer een ”gewone” burger te voelen na terugkomst van een missie?
“Ja, al zal je in mijn antwoord hierboven ook lezen dat er ook zaken zijn die je verandert hebben. Het zijn zaken die niet iedereen begrijpt dus in zekere zin ook weer niet. Soms ligt het probleem dan bij mij, soms ook merk ik dat mensen hier je niet willen begrijpen. Hun kop in het zand steken voor wat er daadwerkelijk is of gebeurt.”
Er was veel kritiek op bijv. de deelname aan de oorlog in Afghanistan en ik neem aan dat jij er ook vaak op aangesproken bent. Wat deed dat met jou?
“Ik kreeg die kritiek ooit zelfs via een journalist in Afghanistan, het was 11 september, Balkenende sprak ons toe. De man vroeg mij wat ik ervan vond dat in Nederland mensen demonstreerden tegen de missie. Mijn antwoord was kort:”ik vind het geweldig dat ze dat doen. Ik hoop dat ze, als ze vanavond veilig thuis in hun warme bed liggen, zich ook realiseren dat de mensen die hier openlijk demonstreren tegen bijvoorbeeld de Taliban morgen met een doorgesneden strot aan een boom hangen.”
Welke gebeurtenis raak je niet meer kwijt?
Welke wel? Eigenlijk vond ik thuiskomen het ergste, de eindeloze visites, waar elk gesprek hetzelfde was, waar niemand aandacht had voor Annelies(mijn toenmalige partner) of de kinderen en waar iedereen zo onopvallend mogelijk naar de vraag “heb je weleens iemand doodgeschoten?” Manoeuvreerde.
‘Pluk’ de Dag
Dinsdagmiddag 11 september 2001, de familie drinkt koffie en eet taart. Enkele gasten hebben net hun eerste biertje in hun handen als mijn zwager gehaast binnenkomt.
‘Sorry dat ik het vraag,’ zegt hij nerveus, ‘maar mag de tv aan? Er is een vliegtuig de Twin Towers ingevlogen.’
Stil kijken we naar de beelden van een rokende wolkenkrabber. De tv staat net op tijd aan om te kunnen zien hoe een tweede vliegtuig zich in de andere toren boort.
‘Jezus,’ vloeken de mannen, vrouwen schuiven vol afgrijzen naar achteren.
‘Dit is geen toeval,’ zegt iemand terwijl iedereen aandachtig kijkt.
Zelf zeg ik weinig. Van een verjaardag is eigenlijk geen sprake meer: gebak blijft half opgegeten op tafel staan, koffie wordt koud en bier slaat dood. Osama Bin Laden, die eerder al toesloeg in Jemen, slaat hard toe in het hart van de Amerikaanse samenleving. Uit steden als Jeruzalem en Bagdad komen beelden van juichende mensen en het westen zwijgt.
Als de torens instorten, wordt het opnieuw stil. Een terroristische aanslag van deze omvang hebben we volgens mij nog nooit gezien en ik vraag me af of dit niet verder gaat dan een aanslag.
Achtentwintig ben ik vandaag geworden, officier bij de landmacht en sinds kort vader, maar vandaag is de eerste dag van de rest van mijn leven. Tot nog toe nam Nederland onder andere deel aan missies in het voormalig Joegoslavië, Kosovo, Cambodja en Cyprus. Die grote operaties steunden we vooral politiek en veel meer dan dat zullen we ook nu wel niet doen denk ik.
Bush junior toont zijn verontwaardiging en verklaart het internationale terrorisme de oorlog. De daadwerkelijke impact van deze boodschap dringt nog niet tot mij door, ik vraag me slechts af hoe je oorlog voert tegen een begrip. Terroristen zijn niet gebonden aan regeringen of landsgrenzen, dus hoe gaan we die oorlog voeren.
‘Either you’re with us, or you’re with the terrorists,’ Op mijn gezicht verschijnt een cynische lach ‘Typisch Amerikaans,’ denk ik.
Al snel besluiten de Amerikanen, onder de naam Operation Enduring Freedom, Afghanistan binnen te vallen. Tora Bora in Afghanistan schijnt de plek te zijn waar Osama zich ophoudt en dus het terrein waar de war on terror gevochten zal moeten worden. Langzaam maar zeker beginnen de uitspraken van de Amerikanen me te dagen. Politieke steun is niet meer genoeg, we moeten meedoen. Doordat Bush de aanslagen als een aanval heeft betitelt is er, volgens het NAVO handvest, sprake van een artikel vijf operatie. Een aanval tegen een van de lidstaten wordt gezien als een aanval tegen allen. Niet meevechten aan de kant van de Amerikanen betekent, door die tweede uitspraak van Bush, ineens impliciet dat we de aanslagen goed zouden keuren.
Hoewel de Nederlandse jachtvliegers al vanaf januari 2002 deelnemen aan de missie in Afghanistan gaan de eerste grondtroepen pas in 2004 naar het land. Ik baal, omdat ik net geplaatst ben op een functie in Amersfoort. Samen met een paar collega’s ben ik verantwoordelijk voor het beproeven van nieuw materieel voor de Landmacht. De kans dat ik vanaf deze functie uitgezonden zal worden is klein.
Wel valt me op dat het materieel dat we kopen voldoet aan de hoogste eisen. Minister Kamp is bereid om de krijgsmacht van de allerbeste spullen te voorzien maar iets in hem vertelt me dat hij dit niet doet om soldaatje te spelen, maar juist om soldaatje te zijn. Een mening die wordt versterkt door de keuze deel te nemen in Noord Afghanistan en later ook Al Muthanna in Irak.
Langzaam maar zeker wordt ook de Nederlandse bevolking klaargemaakt voor een echte oorlog. Of de regering het ooit zo zal gaan noemen betwijfel ik, maar Kamp is vastberaden en de krijgsmacht ligt op koers. Ergens eind 2005 lijkt de minister zijn hand te overspelen als hij voor zijn beurt praat over een mogelijke missie in het zuiden van Afghanistan. Helmand, Kandahar of Uruzgan.
Terwijl het debat gaat over het ‘foutje’ van Kamp zie ik niet in hoe Nederland zonder gezichtsverlies onder deze missie uit gaat komen. Aangezien de Canadezen en de Britten al een keuze gemaakt hebben zal voor ons Uruzgan overblijven. Uruzgan, de thuisbasis van de Taliban. Op de kazerne wordt nog over weinig anders gesproken, het leger lijkt er klaar voor, de mannen willen, ik wil. Ik wil alleen al om antwoorden te krijgen op de vraag die iedere militair zichzelf stelt: ‘ben ik in staat mijn werk te doen als het er echt op aankomt?’
De oorlog flirt met me en ik flirt terug. Vanaf het moment dat we aangewezen zijn, doen we er alles aan om zo goed mogelijk voorbereid te kunnen vertrekken. Thuis lopen de spanningen op, we zien elkaar weinig en lijken uit elkaar te groeien. Een vrouw en twee kinderen zijn geen argument om niet naar de oorlog te gaan.
‘Ik denk dat iedereen recht heeft op vrijheid van meningsuiting en democratie,’ zeg ik als Annelies ’s nachts in bed naast me ligt te huilen. ‘Ik hoop dat als onze kinderen niet in vrijheid kunnen leven, er iemand is die dit voor hun over zou hebben.’
Het zijn leugens, leugens zo goed dat ik ze zelf geloof. De waarheid is dat ik dit wil zoals ik haar wilde.
‘Snap je dan niet dat ik bang ben dat je niet terug komt?’ huilt Annelies zachtjes naast me.
Het deed me denken aan het gesprek dat ik eerder die dag op de chat had met Juan, een Argentijnse officier die ik op mijn uitzending in Cyprus leerde kennen.
‘Ben je bang?’ vroeg hij me.
‘Nee,’ antwoordde ik.
‘Je hoeft ook niet bang te zijn voor de oorlog, de politici die de beslissingen maken zijn veel gevaarlijker.’
Toen hij het zei besefte ik wat de risico’s waren, maar mij zou niets overkomen.
Hoe vaker we bij gevechten betrokken raakten in Afghanistan, des te meer ik ervan overtuigd raakte dat mij inderdaad niets zou gebeuren. Mijn lichaam raakte gewend aan de spanning, de adrenaline en verlangde naar meer. De eenvoud van Afghanistan was verhelderend, soms zelfs verfrissend. Mensen waren gelukkig met niets, deelden hun laatste brood met je of vochten met je omdat ze andere ideeën hadden als de regering. Het niet nakomen van afspraken kon net als twijfel op het verkeerde moment dodelijk zijn.
Op mijn verjaardag stond minister president Balkende op het kamp. Hij vertelde ons hoe enorm trots Nederland was op ‘hun jongens.’ Zelf had ik niet het idee dat Nederland wist wat ‘hun jongens ‘ daar echt deden of wat ze meemaakten. In Nederland was het terrorisme voor sommige politici ondertussen een geworden met het moslim geloof, terwijl mijn respect voor de mensen van dat geloof hier juist alleen maar begon te groeien.
Enkele dagen na het bezoek van Balkende raakten we in Deh Rawod betrokken bij een vuurgevecht zoals ik het nog niet eerder had meegemaakt. Hoe heftig ook, niemand van ons raakte gewond, er waren jongens met kogelgaten in hun jas. Voertuigen werden geraakt maar niet serieus beschadigd dichterbij dan dit kon het niet worden.
Een week na ons vuurgevecht raakte een andere patrouille op bijna dezelfde plek in gevecht, Tim Hoogland overleed. De klap was enorm, nog niet eerder hadden we een collega verloren door vijandelijk vuur. Hoewel ik hem niet persoonlijk kende stond het kippenvel op mijn armen toen we afscheid van hem namen maar nog steeds drong niet echt tot me door hoeveel geluk wij die week ervoor hadden gehad. Het verlangen bleef, de zucht naar adrenaline bleek verslavend en niet gevoelig voor welke realiteit dan ook.
En juist toen ik eenmaal dacht te begrijpen wat er in Uruzgan gebeurde zeiden ze tegen me:
‘Je mag naar huis.’
Je mag naar huis betekende: je hebt je taak gedaan en je moet, voor jou is het voorbij of je wilt of niet.
Op Schiphol irriteerde ik me al aan Nederland, ook volwassenen bleken hier verwende kinderen, maar ik vergat het toen ik Annelies, Mareine en Ties zag. Ik wilde ze vasthouden en nooit meer loslaten, huilde van geluk. Geluk dat maar kort duurde.
Terwijl de familie beneden door mijn zus van koffie en broodjes werd voorzien vree ik boven snel en wild met mijn vrouw. Dit was de enige realiteit die er nog toe leek te doen. Het idee dat we in Afghanistan de wereld een stukje veiliger maakten had ik laten varen, mijn Argentijnse vriend had gelijk gekregen. Waarom wist ik niet precies maar zo voelde het. De oorlog tegen het terrorisme was misschien niet veel meer dan de strijd om onze eigen westerse belangen en in die zin waren we dus geen haar beter dan onze eigen tegenstanders. Na de koffie ging Nederland gewoon door, terwijl ik moest bijkomen.
Een week wilde ik rustig aan doen en dan eindelijk weer fietsen. Kilometers lang zou ik trainen, de regen in mijn gezicht voelen, de wind en de Hollandse kou. Mijn lichaam was niet toe aan fietsen of Hollandse kou, mijn lichaam wilde herstellen en dus viel ik te pas en te onpas in slaap. Soms schrok ik ineens wakker omdat mijn telefoon ging.
‘Dag, met juf Marjan. De juf van Mareine.’
‘Oh hallo, is er iets?’
‘Het is half drie, de school is uit. Komt u Mareine en Ties nog halen?’
Naast me stond dan nog een halve kop koffie van vanmorgen. Soms had ik mijn wielrenbroek aan, omdat ik wilde gaan trainen maar mijn lichaam wilde rust.
‘Sorry, ik ben de tijd vergeten en kom eraan.’
Sommige ouders van collega-militairen belden me over hun kinderen. Om vragen te stellen of gewoon te vertellen: wat er daar was gebeurd, hoe ze waren veranderd. Geduldig luisterde ik en besloot mijn eigen verhaal te vertellen.
Terwijl ik druk bezig was met het schrijven van stukken voor de krant en een boek, verlangde mijn lichaam wanhopig naar spanning. Spanning die ik vond door te flirten met andere vrouwen of op de uitreiking van de Libris waar ik Arnon Grunberg mocht vervangen.
De democratie waar wij in Afghanistan voor vochten leek hier, in mijn ogen, vooral ontspoord. De missie in Afghanistan sneuvelde om partij politieke redenen. De Dutch approach had zijn weg gevonden naar de kamer en politici probeerden de hearts and minds van de kiezer te winnen. Nederland was gek geworden, maar zolang er plaatsen waren op de wereld waar het erger was hoeven we ons daar niet druk om te maken.
De wereld is volgens mij het bijzonderst op de plaatsen waar de chaos nog de overhand heeft. Contrasten zijn er scherper, geluk is nog iets waar je voor moet voor moet vechten en dus een waarde heeft. Als je het hebt, kan het geromantiseerd worden. Als je niets hebt om te romantiseren, kun je vluchten. Misschien is vluchten wel hetgene dat wij het liefste doen.
Zelf vlucht ik in de literatuur en reis samen met Grunberg af naar Transnistrië. Een keuze die thuis slecht valt.
‘Waarom, wat gaan jullie daar doen dan?’ Vraagt mijn vrouw.
Ik haal mijn schouders op. ‘Ik ga alleen maar mee als journalist, mijn doel is om Arnon te beschrijven.’ Zeg ik.
‘Kan dat niet ergens anders?’ Wil ze weten. In haar ogen zie ik de angst. De angst dat ik weer terug zal komen vol met adrenaline, dat we verder uit elkaar zullen groeien en dat ze nooit zal kunnen voldoen aan mijn verwachtingspatroon. Als ze me al niet kwijtraakt doordat we in Transnistrië verdwijnen dan bestaat nog altijd het risico dat ze me daar aan een jonge vrouw op zoek naar een betere wereld zal verliezen. Voor haar valt er niets te winnen.
‘Ik ga daar niets doen.’ Schreeuw ik. ‘Buiten beschrijven wat Arnon doet. Ik kan er toch ook niets aan doen dat hij voor dit land heeft gekozen en er op zoek gaat naar de wapen en de vrouwenhandel?’ Er valt een koude stilte. Zwijgend staan we in onze woonkamer ver weg van huis ben ik sinds mijn uitzending niet meer geweest maar de afstand tussen ons lijkt groter dan ooit.
‘Jezus, dit zijn kansen waar je er niet veel van krijgt in je leven.’ Ik wil er achteraan zeggen dat ze, als ze van me houdt, mij zou laten gaan maar weet dat zij hetzelfde zou kunnen zeggen. Het argument op zich is al egoïstisch genoeg. Egoïsme waar ik aan gewend ben geraakt, het is normaal. Thuis draait het, zonder dat ik het me bewust ben, meestal om mij en ik zie niet in waarom dit nu ineens anders zou moeten worden.
In Afghanistan was Arnon als journalist bij mij embedded, nu draaien we de rollen om en ben ik dat dus bij hem. De belofte van zogenaamde kenners dat je het land nooit levend zult verlaten maakt het aanbod aantrekkelijker. Spannender dan de vraag of we het land in zullen komen zal het er echter nooit worden. Voor mij een teleurstelling maar het schijnt Arnon niet te deren. Hij weet allang dat mensen moeite hebben om falen te accepteren en daarom lijken juist in de mislukkingen grootse verhalen schuil te gaan.
Als President Obama ingetogen vertelt dat Bin Laden is uitgeschakeld, volgen de beelden van juichende Amerikanen terwijl nu de andere kant van de wereld zwijgt.
‘Papa, je zult wel blij zijn toen je vanmorgen op het journaal hoorde dat Bin Laden dood is,’ zegt mijn dochter die over enkele weken tien jaar oud zal worden.
‘Hoezo, Muppet?’ vraag ik haar.
‘Nou, hij is toch die oorlog begonnen waar jij naartoe moest,’ antwoordt ze, terwijl ze me gebiologeerd aankijkt.
Ik knik bevestigend.
Osama is dood, de westerse wereld is blij. En ik zal niet ontkennen dat ook ik een vreemd soort opluchting voel. Opluchting die, als ik naar mijn dochter kijk, direct plaats maakt voor realisme. Kinderen zijn de toekomst, de oplossing van veel problemen maar omdat we nu resultaat willen zien, zien we kinderen over het hoofd en schuiven we ze de wereld die wij nu maken in de schoenen.
‘Weet je Muppet; Osama is dood maar de oorlog is er niet mee afgelopen.’
De wereld is niet veranderd en zal misschien nooit veranderen. Mijn blik erop wel. Langzaam maar zeker realiseerde ik me dat er geen goed of slecht is, net zomin als er schuld en onschuld is. De keuze van de missies waar we deel aan nemen lijken vooral samen te hangen met de belangen die er spelen. Als oorlog de voortzetting van de politiek is met andere middelen dan is politiek misschien wel het ‘witwassen’ van de leugen.
De keuzes die we maken zijn gebaseerd op onze opvoeding, op de geschiedenis zoals wij hem zien en zelf hebben geschreven. We kunnen ons slecht voorstellen dat de democratie waar wij in leven niet door alle mensen op de wereld wordt gekoesterd. Het maakt ons beeld niet objectief maar juist eenzijdig.
Tien jaar later ben ik nog steeds officier, maar denk er regelmatig over om een andere baan te zoeken. Ik weet hoe de dood van dichtbij smaakt en heel eerlijk soms smaakte hij naar meer. Het is de macht die ons verslaafd, verlamt en waar we vaak het meeste van genieten.
Afhankelijk van door wiens ogen er werd gekeken was ik voor sommigen een held, voor anderen een moordenaar die roekeloos en zonder oordeel moslims had neergeschoten in Afghanistan, een veteraan, schrijver van een boek over onze missie, journalist voor diverse kranten of de vervanger van een vriend op de uitreiking van de Libris literatuurprijs. Vrienden vonden mij cynischer geworden en ineens was ik ook een partner die, door het gebrek aan spanning in Nederland, vreemd zou gaan. Voor de mensen die mij al kenden was ik afweziger en afstandelijker voor de mensen die mij niet kenden heel eventjes beroemd. Ik kan het niet ontkennen, ik ben het allemaal en schuldig voel ik me er niet over. Maar dezelfde? Nee, dezelfde zal ik gelukkig nooit meer worden.
Neem een kijkje op de blog van Niels of volg hem via facebook!
Aangrijpend en dicht op de persoon Niels Roelen geschreven. Wij hebben bij een kop koffie een makkelijk oordeel klaar, over wel of niet meedoen in een missie, maar een ander hun leven kan erdoor op de kop komen te staan. Mooi gedaan Anneke!
LikeGeliked door 1 persoon
Heel aangrijpend. Een jaar of wat geleden werd mijn ex schoonzoon uitgezonden naar Afghanistan. “Vredesmissie”, een mooi woord. De verhalen die we na zijn terugkomst van hem hoorden hadden weinig met dat woord te maken. Ik was blij dat ik dat niet wist toen hij vertrok, dan had ik me nog veel meer zorgen gemaakt dan dat ik al deed. Het huwelijk strandde al snel na deze missie. Mijn dochter had een totaal andere man terug gekregen en ze kwamen er samen niet meer uit.
LikeLike